De ADA richtlijn voor pediatrische diabeteszorg raadt aan om niet alleen bij kinderen maar ook bij hun verzorgers te screenen op psychologische problemen, zoals depressieve symptomen en overmatige zorgen over hypo’s. Driekwart van de ouders rapporteert emotionele problemen, die op hun beurt ook de kans op problemen met de diabetesbehandeling en -uitkomsten verhogen. Belangrijk is om een onderscheid te maken tussen depressie en diabetes-specifieke zorgen. Het eerste gaat over negatieve emoties als gevolg van het zorgen voor iemand met diabetes; het tweede gaat over een klinisch beeld van somberheid en verlies van plezier, dat niet per se met een enkele oorzaak samenhangt.
Cognitieve gedragstherapie (CGT) wordt vaak gezien als de gouden standaard voor de behandeling van depressie, onafhankelijk van leeftijd. Eerder onderzoek (voornamelijk gericht op CGT) laat zien dat psychologische interventie ook effectief is in het verminderen van diabetes-specifieke zorgen bij zowel adolescenten en volwassenen met type 1 diabetes als moeders. Bij volwassenen met type 1 diabetes blijkt interventie het effectiefst als deze CGT elementen bevat en bestaat uit ten minste zes sessies over een periode van ten minste drie maanden. Het lijkt niet uit te maken of de interventie face-to-face of op afstand plaatsvindt.
Deze resultaten waren aanleiding voor Dr. Susana Patton van het Nemours centrum en haar collega’s om bij twee centra in het midwesten van de Verenigde Staten een soortgelijke pilot studie op te zetten naar de behandeling van emotionele problemen bij ouders van kinderen met type 1 diabetes in de basisschoolleeftijd (subsidieverstrekker: NIDDK). Deze TACKLE T1D Study vond plaats via telehealth (beeldbellen in een groep met Zoom), omdat de afstand naar de kliniek voor deze ouders vaak groot is. De CARES (Cognitive Adaptation R… Emotional Stress) telehealth interventie richtte zich op het zichtbaar maken van de relatie tussen gedachtes en gevoelens volgens principes van de CGT en op het stimuleren van copingvaardigheden via mindfulness en gedragsactivatie. Er was speciale aandacht voor angst en gevoelens van burn out. CARES was beschikbaar in een versie van 8 of 12 sessies, die voornamelijk verschilden wat betreft oefentijd. Om het effect van de interventie te meten, includeerden zij 41 ouders (kinderen: gem. leeftijd 10 jaar, 52% jongens, 72% pomp, 48% CGM) in een pre-post studie, van wie 29 de interventie geheel doorliepen. Er werd niet gerandomiseerd. De deelnemers aan CARES-8 en CARES-12 verschilden bij aanvang van de studie niet wat betreft de mate van depressieve symptomen en diabetes-specifieke zorgen.
CARES-12 liet een significante verbetering zien van zowel depressieve symptomen (CESD-R) als diabetes-specifieke zorgen (PAID-PR); voor CARES-8 werd dit alleen gevonden voor diabetes-specifieke zorgen. Er werden geen significante veranderingen gevonden wat betreft HbA1c, zorgen over hypo’s (HFS-P) en slaapkwaliteit (PSQI). Beide interventies hadden een matig grote uitval (CARES-12 en CARES-8 respectievelijk 26%-35%; de voornaamste beperkende factor was de tijd die nodig was om een groep te vormen) en hoge aanwezigheid (98-95%). Ook de tevredenheid van ouders was hoog (90-82%). Er zijn wel wat kanttekeningen te maken bij de studie. Naast het relatief lage aantal deelnemers en een ondervertegenwoordiging van vaders en ouders met een achtergrond anders dan “non-hispanic white”, worden de conclusies ook beperkt door de uitval van deelnemers en het ontbreken van een controlegroep en randomisatie. Verder is het jammer dat per gezin slechts één ouder deelnam. Ondanks deze beperkingen geven de resultaten voldoende reden om de haalbaarheid en het effect van de interventie op grotere schaal te gaan onderzoeken. CARES-12 en CARES-8 lijken daarvoor beide geschikt, al heeft CARES-12 de voorkeur bij de aanwezigheid van veel zorgen over de diabetes.